maandag 17 augustus 2009

Discussie onderzoeksresultaten deel 2

Tegen de verwachting in is gevonden dat de wens om discussies te voeren geen voorspeller is van actieve deelname aan Twitter. Een mogelijke verklaring hiervoor kan liggen in het gegeven dat de aangehaalde literatuur geen onderscheid maakt tussen het zoeken van informatie en het aangaan van discussie (e.g. Dholakia et al., 2004). Onderscheid werd in dit onderzoek wel gemaakt op basis van de redenering dat het voeren van discussies actiever is dan het vinden of delen van informatie. In tegenstelling tot Twitter blijkt dat de wens werkgerelateerde discussies te voeren wel leidt tot actieve deelname aan LinkedIn. Deze bevinding komt overeen met onderzoek van bijvoorbeeld Dholakia et al. (2004) en Ridings en Gefen (2004). LinkedIn biedt voor deze discussies een specifiek omgeving: ‘groups’. De discussies binnen deze ‘groups’ zijn vaak specifiek gericht op één onderwerp, waardoor het voor participanten een omgeving kan vormen om gericht een discussie aan te gaan. Opmerkelijk is dat vertrouwen geen rol speelt bij het discussiëren; mogelijk is vertrouwen per definitie een voorwaarde voor deelname aan ‘groups’ (Ridings et al., 2002) waardoor geen verschil kan worden gevonden. Een aanvullende analyse laat dan ook zien dat 90% van de deelnemers aan ‘groups’ veel vertrouwen hebben in anderen binnen de virtual community.

Op basis van het onderzoek van onder meer Kollock (1999) werd verondersteld dat men deelneemt aan virtual communities om zijn/haar status dan wel kansen in het werkveld te vergroten. Kollock meent dat het waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt aan een community naarmate het publiek groter wordt en dus de bijdrage zichtbaarder is. Wanneer men zijn of haar status wil verhogen blijkt dit een voorspeller van actieve deelname aan Twitter. Interessant is dat men alleen op zoek is naar status op het moment dat er weinig vertrouwen is in de andere deelnemers. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat mensen zich veiliger voelen binnen een groep mensen die zij vertrouwen en daardoor geen behoefte hebben om meer status te verkrijgen. Ook bij LinkedIn leidt de wens meer status te verkrijgen tot meer connecties wanneer er sprake is van weinig vertrouwen. Daarbij heeft het zoeken naar status geen invloed op de frequentie van bezoek of de bijdrage aan ‘groups’. Evenals bij Twitter lijkt weinig vertrouwen dus gecompenseerd te worden door een groot aantal connecties. Dat de bijdrage aan ‘groups’ niet wordt voorspeld door het zoeken naar status gaat in tegen de verwachting op basis van Kollock (1999) en McLure Wasko en Faraj (2000). Verwacht werd namelijk dat de bijdrage aan een community stijgt naarmate deze zichtbaarder zou zijn, waarvan sprake is bij ‘groups’. Het lijkt dat status alleen als motivatie voor deelname wordt gebruikt wanneer er weinig vertrouwen is. Dit gebrek aan vertrouwen weerhoudt mensen er mogelijk ook van om een bijdrage te leveren aan ‘groups’.

Evenals bij het zoeken naar status bleek vertrouwen van grote invloed bij het opdoen van zakelijke sociale contacten via Twitter. Het blijkt dat men Twitter alleen gebruikt wanneer men sociale contacten wil opbouwen wanneer het vertrouwen laag is. Mogelijk heeft men bij een laag vertrouwen in de community het idee dat een grote schare volgers in de toekomst van pas kan komen. Het gebruik van LinkedIn lijkt evident bij het onderhouden van zakelijke contacten, gezien dit één van de bestaansredenen is van de website. Desondanks is het een opmerkelijke bevinding, omdat werd gevonden dat het onderhouden van contacten geen invloed heeft op het aantal connecties of het bijdragen aan ‘groups’. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in Boyd en Ellison (2008), daar zij stellen dat netwerksites als LinkedIn veelal gebruikt worden als brug tussen online en offline contacten. Het aantal connecties is hierbij niet zozeer van belang, LinkedIn dient enkel als middel voor het onderhouden en intensiveren van bestaande contacten, vandaar dat men de website vaker bezoekt. Illustrerend hierbij is de eerder aangehaalde opmerking van Kruisman dat zijn sociale netwerk binnen LinkedIn voor het grootste deel bestaat uit mensen waarmee ook offline contact wordt onderhouden. Bovenstaande moet echter wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien de kleine verklaarde variantie. Zo wordt slechts 9% van de variantie in het aantal connecties verklaard door de antecedenten in dit onderzoek.

Er werd verondersteld dat de actieve deelname aan Twitter leidt tot vier vormen van samenwerking. Het zoeken naar en vinden van een baan bleek te voorspellen aan de hand van het aantal posts dat men plaatst. Dit wordt versterkt door een hoge mate van vertrouwen. Deze bevinding lijkt verklaarbaar vanuit de theorie over sociaal kapitaal (Lin et al., 2001) waarbij men eerst moet investeren in het sociale netwerk alvorens men hierop aanspraak kan maken. Investeren in kapitaal vindt op Twitter plaats door het regelmatig plaatsen van berichten met als uiteindelijk doel volgers te trekken die in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Vertrouwen vervangt hierbij formele, geschreven, regels, zoals eerder werd betoogd door Ridings et al. (2002). Anderzijds is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld het lezen van posts geen invloed heeft op het zoeken naar een baan. Feldman en Klaas (2002) concludeerden namelijk dat internet een belangrijk kanaal vormt bij het zoeken van een baan vanwege de openheid van het medium. Een verklaring kan zijn dat men, door berichten te plaatsen, hoopt dat een ander hier op reageert, maar dat specifieke informatie over vacatures gezocht wordt op corporate- en vacaturesites. LinkedIn speelt een grotere rol dan Twitter bij het zoeken en vinden van een baan. Interessant in dit verband is wederom de rol van vertrouwen. Wanneer het vertrouwen laag is, heeft een hoog aantal connecties als gevolg dat LinkedIn ingezet wordt bij het zoeken naar een baan. Verwacht wordt dat men bij weinig vertrouwen kansen probeert te spreiden. Men hoeft niet te steunen op een klein aantal mensen welke men maar weinig vertrouwt.

De samenwerkingsvormen ‘bijeenkomsten’ en ‘peer production’ zijn op basis van de onderzoeksresultaten samengevoegd tot één dimensie. Mogelijk ontstaat peer production veelal wanneer mensen samen een bijeenkomst hebben bijgewoond of geïnitieerd en maakt men daardoor geen strikt onderscheid tussen deze twee. De resultaten bij deze vorm van samenwerking lijken aan te sluiten bij Boyd en Ellison (2008) en Von Hippel (2007), wat inhoud dat men zijn gelijke binnen Twitter en LinkedIn vindt en ook offline met degene in contact komt en daarmee samenwerkt. De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat scores op ‘bijeenkomsten/peer production’ vrij laag zijn, met andere woorden: ondanks het positieve effect lijkt samenwerking aan bijeenkomsten en peer production via Twitter en LinkedIn weinig voor te komen. Wat betreft samenwerking met collega’s blijkt dat men Twitter inzet zolang het vertrouwen hoog is en het aantal volgers klein. Mensen met een laag vertrouwen lijken niet gerust op het feit dat berichten over het algemeen vrij toegankelijk zijn via internet.

donderdag 13 augustus 2009

Discussie onderzoeksresultaten deel 1

In een eerdere post is een viertal antecedenten van actieve deelname onderscheiden die gericht zijn op werkgerelateerde onderwerpen en professionele ontwikkeling. Voor Twitter werd in het onderzoek gevonden dat drie van deze antecedenten een motivatie vormen voor actieve deelname. Zo blijkt dat de wens informatie te zoeken en te delen een belangrijke reden is om deel te nemen aan Twitter. Vertrouwen speelt hierbij een belangrijke rol; wanneer men veel vertrouwen heeft in de mensen op Twitter, is de motivatie om de community in te zetten voor het delen van informatie hoog; weinig vertrouwen maakt dat deze motivatie laag is. Dit sluit aan bij de bevindingen van Ridings et al. (2002). De auteurs zien vertrouwen namelijk als basis voor positieve reciprociteit binnen virtual communities. Deze reciprociteit wordt als fundamenteel beschouwd voor het functioneren van een community.



Het onderscheid in dimensies van vertrouwen tussen ability en benevolence/integrity wat Ridings et al. (2002) maken, werd in dit onderzoek niet gevonden. Gebruikers van Twitter en LinkedIn lijken geen onderscheid te maken in de kunde (ability) of de welwillendheid (benevolence) wanneer het gaat om vertrouwen in de community; men vertrouwt iemand of niet. Dit houdt in dat theorie over vertrouwen in virtual communities tweeledig kan zijn. Enerzijds kan vertrouwen verdeeld worden in ability en benevolence/integrity wanneer er sprake is van communities waar één onderwerp centraal staat en waarbij men weinig van elkaar weet omdat profielbeschrijvingen ontbreken, zoals in de discussion groups die Ridings et al. (2002) onderzochten. Anderzijds kan vertrouwen als één geheel, zonder afzonderlijke dimensies, worden gezien, wanneer het gaat om communities waar persoonlijke gegevens bekend zijn en waar doorgaans diverse (persoonlijke en zakelijke) onderwerpen besproken worden. Als ihet vertrouwen van iemand wordt beschaamd, is de schade waarschijnlijk groter bij sites waarbij veel persoonlijke informatie bekend is. Dit maakt dat een volledig vertrouwen van belang is en dat er zodoende geen onderscheid gemaakt wordt.



In tegenstelling tot Twitter is de motivatie om LinkedIn te gebruiken voor het zoeken van informatie lager. Wanneer men LinkedIn gebruikt voor het zoeken van informatie heeft dit een negatief effect op het aantal connecties. dat men heeft. Een verklaring voor dit verschil tussen de virtual communities is te vinden in Granovetter’s ‘strenght of weak ties’ (1973). Granovetter meent dat zwakke banden tussen personen meer nieuwe informatie en kennis opleveren dan sterke banden, omdat zwakke banden zich in verschillende netwerken begeven. Twitter en LinkedIn verschillen van elkaar in vorm van de relatie. Relaties bij Twitter hoeven niet reciproque te zijn, men kan iemand volgen zonder dat degene daarvoor toestemming geeft en deze relatie hoeft niet te worden beantwoord. Op deze manier kan iemand een grote schare aan voor hem interessante mensen volgen, waardoor hij veel informatie tot zich kan nemen; met andere woorden hij kan veel zwakke (en eenzijdige) relaties opbouwen. Bij LinkedIn zijn relaties wederkerig, bij het toevoegen van personen aan iemands netwerk dient te worden opgegeven welke relatie bestaat tussen de personen. De mogelijkheid om een groot aantal zwakke relaties aan te gaan wordt daarmee verkleind. Kruisman zegt hierover “Op LinkedIn zijn het 99% mensen die ik ken en op Twitter zijn het voor 99% mensen die ik niet ken” (interview, 28 mei 2009). Op basis hiervan kan worden gesteld dat contacten via LinkedIn minder verspreid zijn over verschillende sociale netwerken waardoor zij een kleinere bron van informatie en kennis zijn. Mogelijk is LinkedIn, in tegenstelling tot Twitter, dus minder geschikt en aantrekkelijk voor het zoeken en delen van kennis.



Bovenstaand verschil tussen Twitter en LinkedIn werpt een nieuwe blik op Granovetter’s theorie (1973). De verwachting was dat binnen virtual communities in het algemeen men eenvoudig weak ties kan aangaan. Bovenstaande beredenering gaat echter uit van virtual communities waarin het aangaan van weak ties ook onderling kan verschillen. Of communities een grote bron van weak ties zijn, hangt dus af van de aard van de relatie die wordt aangegaan en van de stappen die daartoe ondernomen moeten worden. Hierbij is het de vraag of de beschrijving van strong en weak ties, zoals Granovetter deze geeft, nog voldoende passend is voor het beschrijven van relaties in virtual communities. De sterkte van een tie is volgens Granovetter namelijk een combinatie van tijd, emotionele intensiteit, intimiteit en wederdiensten. In virtual communities hebben deze begrippen inmiddels een andere lading gekregen, omdat relaties niet per definitie meer reciproque hoeven te zijn en sneller en eenvoudiger kunnen worden aangegaan dan in offline wereld.

zondag 9 augustus 2009

Resultaten hypothesen

Op basis van de onderzoeksdata is met behulp van multipele en logistische regressie een aantal analyses uitgevoerd waarmee de geformuleerde hypothesen zijn getoetst. Hieronder staat een overzicht van de uitkomsten van deze analyses.


Wanneer een hypothese gedeeltelijk is aangenomen, houdt dat voor hypothese één t/m vier en acht in dat de antecedent een positief effect laat zien op één of meerdere dimensies van actieve deelname aan Twitter of LinkedIn.

Voor Twitter zijn dit de dimensies: 1. hoe vaak men andermans tweets leest; 2. hoe vaak men zelfs post; 3. hoeveel volgers men heeft en 4. hoeveel mensen men zelf volgt.

Voor LinkedIn zijn dit de dimesies: 1. het aantal connecties dat men heeft; 2. hoe vaak men LinkedIn gebruikt en 3. of men deelneemt aan groups

Voor de hypothesen vijf t/m zeven en negen houdt het gedeeltelijk aannemen van de hypothesen in dat één of meerdere van de dimensies van actieve deelname aan Twitter/LinkedIn een positief effect laat zien op de dimensies van samenwerking die zijn onderscheiden in dit onderzoek.

In de volgende posts zal ik deze onderzoeksresultaten bespreken in het licht van de theorie die ik gebruikt heb bij het formuleren van de hypothesen.