maandag 14 september 2009

Virtual Communities, de bron voor professionele ontwikkeling?

Zoals op dit blog te lezen, heb ik het afgelopen half jaar een thesis geschreven over virtual communities, hoe men deze inzet bij professionele ontwikkeling en wat de rol van vertrouwen hierin is.

Naast alle onderdelen van mijn thesis welke op dit blog zijn besproken, staat het gehele document nu online waar je er doorheen kunt bladeren en het kunt downloaden.

Conclusie

Het onderzoek is geïnitieerd om een antwoord te vinden op de vraag: “In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen?”. Voordat een antwoord op deze vraag kan worden gegeven, worden allereerst de deelvragen beantwoord.

Deelvraag één luidt: “wat zijn de antecedenten van actieve deelname aan virtual communities met als doel professionele ontwikkeling?”. Gebleken is dat de communities Twitter en LinkedIn een verschillend doel dienen. Zo blijkt Twitter een bron van informatie en wordt LinkedIn gebruikt voor het voeren van discussies. Beide communities worden in mindere mate ingezet voor het verkrijgen van status en het opdoen van sociale contacten.

Deelvraag twee luidt: “op welke wijze werkt men samen via virtual communities?”. Wat betreft samenwerking ten einde professionele ontwikkeling te bewerkstelligen bleek dat LinkedIn en in mindere mate Twitter worden gebruikt voor het zoeken en vinden van een baan. Daarbij worden beide communities, zij het weinig, ingezet voor het initiëren en bijwonen van werkgerelateerde bijeenkomsten en voor peer production. Ook wordt Twitter, onder bepaalde voorwaarden, gebruikt om te overleggen met collega’s.

Deelvraag drie luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen antecedenten en actieve deelname aan virtual communities?”. Bij zowel Twitter als LinkedIn speelt vertrouwen een modererende rol in de relatie tussen antecedenten en actieve deelname. Vertrouwen vormt hierbij een vervanger voor formele regels en creëert daarmee een omgeving waarin men informatie deelt en discussies voert. Bij het uitblijven van vertrouwen leidt dit alleen tot het vergaren van status en opdoen van sociale contacten. Vertrouwen is dus een belangrijke factor die mensen in staat stelt kennis te delen en actief te zijn binnen virtual communities.

Deelvraag vier luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen actieve deelname aan virtual communities en de samenwerking die hieruit voortvloeit?”. Vertrouwen blijkt ook een modererende rol te spelen in de relatie tussen actieve deelname en samenwerking. Formele regels die ontbreken binnen virtual communities worden opgevangen door vertrouwen. Dit vertrouwen zorgt ervoor dat men al dan niet samenwerkt met peers uit de community. Bij gebrek aan vertrouwen blijkt het dat mensen virtual communities minder inzetten bij het zoeken naar banen, het bijwonen van bijeenkomsten en het overleggen met collega’s.

Wanneer op basis van de antwoorden op de deelvragen wordt gekeken naar de probleemstelling: “In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen?”, kan het volgende antwoord worden geformuleerd: de onderzochte virtual communities worden voornamelijk ingezet voor het vergaren van werkgerelateerde informatie en het aangaan van werkgerelateerde discussies. Daarnaast neemt men deel aan communities om zichzelf te laten zien aan anderen of om nieuwe contacten op te doen, maar enkel wanneer het vertrouwen laag is. Wat betreft samenwerking werd gevonden dat men communities en hun leden inzet wanneer het gaat om het zoeken naar en vinden van een baan, en om samen te werken aan bijeenkomsten en diensten. Toch lijkt het nog geen gemeengoed om Twitter en LinkedIn in te zetten voor vormen van samenwerking die gericht zijn op professionele ontwikkeling.

maandag 17 augustus 2009

Discussie onderzoeksresultaten deel 2

Tegen de verwachting in is gevonden dat de wens om discussies te voeren geen voorspeller is van actieve deelname aan Twitter. Een mogelijke verklaring hiervoor kan liggen in het gegeven dat de aangehaalde literatuur geen onderscheid maakt tussen het zoeken van informatie en het aangaan van discussie (e.g. Dholakia et al., 2004). Onderscheid werd in dit onderzoek wel gemaakt op basis van de redenering dat het voeren van discussies actiever is dan het vinden of delen van informatie. In tegenstelling tot Twitter blijkt dat de wens werkgerelateerde discussies te voeren wel leidt tot actieve deelname aan LinkedIn. Deze bevinding komt overeen met onderzoek van bijvoorbeeld Dholakia et al. (2004) en Ridings en Gefen (2004). LinkedIn biedt voor deze discussies een specifiek omgeving: ‘groups’. De discussies binnen deze ‘groups’ zijn vaak specifiek gericht op één onderwerp, waardoor het voor participanten een omgeving kan vormen om gericht een discussie aan te gaan. Opmerkelijk is dat vertrouwen geen rol speelt bij het discussiëren; mogelijk is vertrouwen per definitie een voorwaarde voor deelname aan ‘groups’ (Ridings et al., 2002) waardoor geen verschil kan worden gevonden. Een aanvullende analyse laat dan ook zien dat 90% van de deelnemers aan ‘groups’ veel vertrouwen hebben in anderen binnen de virtual community.

Op basis van het onderzoek van onder meer Kollock (1999) werd verondersteld dat men deelneemt aan virtual communities om zijn/haar status dan wel kansen in het werkveld te vergroten. Kollock meent dat het waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt aan een community naarmate het publiek groter wordt en dus de bijdrage zichtbaarder is. Wanneer men zijn of haar status wil verhogen blijkt dit een voorspeller van actieve deelname aan Twitter. Interessant is dat men alleen op zoek is naar status op het moment dat er weinig vertrouwen is in de andere deelnemers. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat mensen zich veiliger voelen binnen een groep mensen die zij vertrouwen en daardoor geen behoefte hebben om meer status te verkrijgen. Ook bij LinkedIn leidt de wens meer status te verkrijgen tot meer connecties wanneer er sprake is van weinig vertrouwen. Daarbij heeft het zoeken naar status geen invloed op de frequentie van bezoek of de bijdrage aan ‘groups’. Evenals bij Twitter lijkt weinig vertrouwen dus gecompenseerd te worden door een groot aantal connecties. Dat de bijdrage aan ‘groups’ niet wordt voorspeld door het zoeken naar status gaat in tegen de verwachting op basis van Kollock (1999) en McLure Wasko en Faraj (2000). Verwacht werd namelijk dat de bijdrage aan een community stijgt naarmate deze zichtbaarder zou zijn, waarvan sprake is bij ‘groups’. Het lijkt dat status alleen als motivatie voor deelname wordt gebruikt wanneer er weinig vertrouwen is. Dit gebrek aan vertrouwen weerhoudt mensen er mogelijk ook van om een bijdrage te leveren aan ‘groups’.

Evenals bij het zoeken naar status bleek vertrouwen van grote invloed bij het opdoen van zakelijke sociale contacten via Twitter. Het blijkt dat men Twitter alleen gebruikt wanneer men sociale contacten wil opbouwen wanneer het vertrouwen laag is. Mogelijk heeft men bij een laag vertrouwen in de community het idee dat een grote schare volgers in de toekomst van pas kan komen. Het gebruik van LinkedIn lijkt evident bij het onderhouden van zakelijke contacten, gezien dit één van de bestaansredenen is van de website. Desondanks is het een opmerkelijke bevinding, omdat werd gevonden dat het onderhouden van contacten geen invloed heeft op het aantal connecties of het bijdragen aan ‘groups’. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in Boyd en Ellison (2008), daar zij stellen dat netwerksites als LinkedIn veelal gebruikt worden als brug tussen online en offline contacten. Het aantal connecties is hierbij niet zozeer van belang, LinkedIn dient enkel als middel voor het onderhouden en intensiveren van bestaande contacten, vandaar dat men de website vaker bezoekt. Illustrerend hierbij is de eerder aangehaalde opmerking van Kruisman dat zijn sociale netwerk binnen LinkedIn voor het grootste deel bestaat uit mensen waarmee ook offline contact wordt onderhouden. Bovenstaande moet echter wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien de kleine verklaarde variantie. Zo wordt slechts 9% van de variantie in het aantal connecties verklaard door de antecedenten in dit onderzoek.

Er werd verondersteld dat de actieve deelname aan Twitter leidt tot vier vormen van samenwerking. Het zoeken naar en vinden van een baan bleek te voorspellen aan de hand van het aantal posts dat men plaatst. Dit wordt versterkt door een hoge mate van vertrouwen. Deze bevinding lijkt verklaarbaar vanuit de theorie over sociaal kapitaal (Lin et al., 2001) waarbij men eerst moet investeren in het sociale netwerk alvorens men hierop aanspraak kan maken. Investeren in kapitaal vindt op Twitter plaats door het regelmatig plaatsen van berichten met als uiteindelijk doel volgers te trekken die in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Vertrouwen vervangt hierbij formele, geschreven, regels, zoals eerder werd betoogd door Ridings et al. (2002). Anderzijds is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld het lezen van posts geen invloed heeft op het zoeken naar een baan. Feldman en Klaas (2002) concludeerden namelijk dat internet een belangrijk kanaal vormt bij het zoeken van een baan vanwege de openheid van het medium. Een verklaring kan zijn dat men, door berichten te plaatsen, hoopt dat een ander hier op reageert, maar dat specifieke informatie over vacatures gezocht wordt op corporate- en vacaturesites. LinkedIn speelt een grotere rol dan Twitter bij het zoeken en vinden van een baan. Interessant in dit verband is wederom de rol van vertrouwen. Wanneer het vertrouwen laag is, heeft een hoog aantal connecties als gevolg dat LinkedIn ingezet wordt bij het zoeken naar een baan. Verwacht wordt dat men bij weinig vertrouwen kansen probeert te spreiden. Men hoeft niet te steunen op een klein aantal mensen welke men maar weinig vertrouwt.

De samenwerkingsvormen ‘bijeenkomsten’ en ‘peer production’ zijn op basis van de onderzoeksresultaten samengevoegd tot één dimensie. Mogelijk ontstaat peer production veelal wanneer mensen samen een bijeenkomst hebben bijgewoond of geïnitieerd en maakt men daardoor geen strikt onderscheid tussen deze twee. De resultaten bij deze vorm van samenwerking lijken aan te sluiten bij Boyd en Ellison (2008) en Von Hippel (2007), wat inhoud dat men zijn gelijke binnen Twitter en LinkedIn vindt en ook offline met degene in contact komt en daarmee samenwerkt. De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat scores op ‘bijeenkomsten/peer production’ vrij laag zijn, met andere woorden: ondanks het positieve effect lijkt samenwerking aan bijeenkomsten en peer production via Twitter en LinkedIn weinig voor te komen. Wat betreft samenwerking met collega’s blijkt dat men Twitter inzet zolang het vertrouwen hoog is en het aantal volgers klein. Mensen met een laag vertrouwen lijken niet gerust op het feit dat berichten over het algemeen vrij toegankelijk zijn via internet.

donderdag 13 augustus 2009

Discussie onderzoeksresultaten deel 1

In een eerdere post is een viertal antecedenten van actieve deelname onderscheiden die gericht zijn op werkgerelateerde onderwerpen en professionele ontwikkeling. Voor Twitter werd in het onderzoek gevonden dat drie van deze antecedenten een motivatie vormen voor actieve deelname. Zo blijkt dat de wens informatie te zoeken en te delen een belangrijke reden is om deel te nemen aan Twitter. Vertrouwen speelt hierbij een belangrijke rol; wanneer men veel vertrouwen heeft in de mensen op Twitter, is de motivatie om de community in te zetten voor het delen van informatie hoog; weinig vertrouwen maakt dat deze motivatie laag is. Dit sluit aan bij de bevindingen van Ridings et al. (2002). De auteurs zien vertrouwen namelijk als basis voor positieve reciprociteit binnen virtual communities. Deze reciprociteit wordt als fundamenteel beschouwd voor het functioneren van een community.



Het onderscheid in dimensies van vertrouwen tussen ability en benevolence/integrity wat Ridings et al. (2002) maken, werd in dit onderzoek niet gevonden. Gebruikers van Twitter en LinkedIn lijken geen onderscheid te maken in de kunde (ability) of de welwillendheid (benevolence) wanneer het gaat om vertrouwen in de community; men vertrouwt iemand of niet. Dit houdt in dat theorie over vertrouwen in virtual communities tweeledig kan zijn. Enerzijds kan vertrouwen verdeeld worden in ability en benevolence/integrity wanneer er sprake is van communities waar één onderwerp centraal staat en waarbij men weinig van elkaar weet omdat profielbeschrijvingen ontbreken, zoals in de discussion groups die Ridings et al. (2002) onderzochten. Anderzijds kan vertrouwen als één geheel, zonder afzonderlijke dimensies, worden gezien, wanneer het gaat om communities waar persoonlijke gegevens bekend zijn en waar doorgaans diverse (persoonlijke en zakelijke) onderwerpen besproken worden. Als ihet vertrouwen van iemand wordt beschaamd, is de schade waarschijnlijk groter bij sites waarbij veel persoonlijke informatie bekend is. Dit maakt dat een volledig vertrouwen van belang is en dat er zodoende geen onderscheid gemaakt wordt.



In tegenstelling tot Twitter is de motivatie om LinkedIn te gebruiken voor het zoeken van informatie lager. Wanneer men LinkedIn gebruikt voor het zoeken van informatie heeft dit een negatief effect op het aantal connecties. dat men heeft. Een verklaring voor dit verschil tussen de virtual communities is te vinden in Granovetter’s ‘strenght of weak ties’ (1973). Granovetter meent dat zwakke banden tussen personen meer nieuwe informatie en kennis opleveren dan sterke banden, omdat zwakke banden zich in verschillende netwerken begeven. Twitter en LinkedIn verschillen van elkaar in vorm van de relatie. Relaties bij Twitter hoeven niet reciproque te zijn, men kan iemand volgen zonder dat degene daarvoor toestemming geeft en deze relatie hoeft niet te worden beantwoord. Op deze manier kan iemand een grote schare aan voor hem interessante mensen volgen, waardoor hij veel informatie tot zich kan nemen; met andere woorden hij kan veel zwakke (en eenzijdige) relaties opbouwen. Bij LinkedIn zijn relaties wederkerig, bij het toevoegen van personen aan iemands netwerk dient te worden opgegeven welke relatie bestaat tussen de personen. De mogelijkheid om een groot aantal zwakke relaties aan te gaan wordt daarmee verkleind. Kruisman zegt hierover “Op LinkedIn zijn het 99% mensen die ik ken en op Twitter zijn het voor 99% mensen die ik niet ken” (interview, 28 mei 2009). Op basis hiervan kan worden gesteld dat contacten via LinkedIn minder verspreid zijn over verschillende sociale netwerken waardoor zij een kleinere bron van informatie en kennis zijn. Mogelijk is LinkedIn, in tegenstelling tot Twitter, dus minder geschikt en aantrekkelijk voor het zoeken en delen van kennis.



Bovenstaand verschil tussen Twitter en LinkedIn werpt een nieuwe blik op Granovetter’s theorie (1973). De verwachting was dat binnen virtual communities in het algemeen men eenvoudig weak ties kan aangaan. Bovenstaande beredenering gaat echter uit van virtual communities waarin het aangaan van weak ties ook onderling kan verschillen. Of communities een grote bron van weak ties zijn, hangt dus af van de aard van de relatie die wordt aangegaan en van de stappen die daartoe ondernomen moeten worden. Hierbij is het de vraag of de beschrijving van strong en weak ties, zoals Granovetter deze geeft, nog voldoende passend is voor het beschrijven van relaties in virtual communities. De sterkte van een tie is volgens Granovetter namelijk een combinatie van tijd, emotionele intensiteit, intimiteit en wederdiensten. In virtual communities hebben deze begrippen inmiddels een andere lading gekregen, omdat relaties niet per definitie meer reciproque hoeven te zijn en sneller en eenvoudiger kunnen worden aangegaan dan in offline wereld.

zondag 9 augustus 2009

Resultaten hypothesen

Op basis van de onderzoeksdata is met behulp van multipele en logistische regressie een aantal analyses uitgevoerd waarmee de geformuleerde hypothesen zijn getoetst. Hieronder staat een overzicht van de uitkomsten van deze analyses.


Wanneer een hypothese gedeeltelijk is aangenomen, houdt dat voor hypothese één t/m vier en acht in dat de antecedent een positief effect laat zien op één of meerdere dimensies van actieve deelname aan Twitter of LinkedIn.

Voor Twitter zijn dit de dimensies: 1. hoe vaak men andermans tweets leest; 2. hoe vaak men zelfs post; 3. hoeveel volgers men heeft en 4. hoeveel mensen men zelf volgt.

Voor LinkedIn zijn dit de dimesies: 1. het aantal connecties dat men heeft; 2. hoe vaak men LinkedIn gebruikt en 3. of men deelneemt aan groups

Voor de hypothesen vijf t/m zeven en negen houdt het gedeeltelijk aannemen van de hypothesen in dat één of meerdere van de dimensies van actieve deelname aan Twitter/LinkedIn een positief effect laat zien op de dimensies van samenwerking die zijn onderscheiden in dit onderzoek.

In de volgende posts zal ik deze onderzoeksresultaten bespreken in het licht van de theorie die ik gebruikt heb bij het formuleren van de hypothesen.

dinsdag 9 juni 2009

De respondenten: demografische gegevens

Alvorens ik de resultaten van mijn hypothesen plaats, hier alvast een kenschets van de populatie van het onderzoek.

In de twee weken dat het onderzoek online heeft gestaan, hebben 366 personen het onderzoek geopend waarvan 142 het onderzoek volledig hebben ingevuld. Van deze 142 personen is 77,5% man en 90,1% is hoger opgeleid. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 31 jaar. De meerderheid (61,3%) van de respondenten is fulltime werkzaam, 4,9% is parttime werkzaam, 19% heeft een eigen onderneming, is werkzaam als ZZP of op freelance basis. Daarnaast geeft 1,4% aan op dit moment niet werkzaam te zijn en is 11,3% student. De meeste respondenten zijn werkzaam in de ICT (26,8%) of Media/Communicatie (23,9%). Daarnaast werkt 14,8% als adviseur/consultant en 11,3% in sales/inkoop. Overige respondenten zijn o.a. werkzaam als beleidsmedewerker, in de zorg of transport.

LinkedIn:
Van de respondenten gebruikt 93,7% LinkedIn, 78,2% van deze mensen maakt hierbij ook gebruik van ‘groups’. Het gemiddeld aantal connecties van deze LinkedIn gebruikers is 169. De spreiding in het aantal connecties is echter hoog met een standaarddeviatie van 158 en een modus van 100 connections. Het grootste deel van de respondenten (23,9%) geeft aan LinkedIn wekelijks te gebruiken. Van de personen die vaker gebruik maken van LinkedIn (totaal 30,3%) doet 11,3% dit meerdere keren per dag. Van de mensen die minder dan één keer per week de site bezoeken (38,4%) doet 21.8% dit eens in de twee weken, 14,1% maandelijks en 3,5% minder dan eens per maand.

Twitter:
Het gebruik van Twitter ligt met 47,9% van de respondenten beduidend lager dan het gebruik van LinkedIn. Van de Twittergebruikers geeft meer dan de helft (57,4%) aan de posts van andere meerdere keren per dag te lezen. 36,8% plaatst zelf meerdere keren per dag een bericht. Een klein deel van de respondenten geeft aan minder dan wekelijks berichten te lezen (13,2%) of zelf een bericht te plaatsen (27,9%). Het aantal volgers van Twitter gebruikers loopt uiteen van 0 tot 1247, met een gemiddelde van 118 en een modus van 50. Het aantal mensen dat men volgt ligt tussen 0 en 1221, met een gemiddelde van 114 en een modus van 100.

zondag 7 juni 2009

Survey gesloten

De online enquête is inmiddels gesloten! Met 142 ingevulde enquêtes in twee weken een erg goed resultaat waar mooie analyses mee gedaan kunnen worden.

Op dit moment ben ik bezig om de verkregen data te structureren zodat ik mijn hypothesen kan toetsen. Deze resultaten zullen hier snel te lezen zijn.

Nogmaals dank aan iedereen voor het invullen van de enquête.


vrijdag 15 mei 2009

Survey reacties

Leuk om te zien dat de enquête enthousiast wordt ingevuld door een ieder! As we speak, staat de teller op 298 bezoekers, waarvan 112 mensen de vragenlijst compleet hebben ingevuld. Dat is een geweldig resultaat in 4 dagen! Nu nog even doortrekken naar de 200... ;-)

We hebben veel leuke, enthousiaste en kritische reacties gekregen! Daar zijn we heel blij mee en Elsa heeft op haar blog de vragen die tot nu toe zijn gesteld beantwoord.

Dank voor de leuke reacties!

Wanneer je de enquête nog niet hebt ingevuld, klik dan hier om deze te openen.

maandag 11 mei 2009

Survey staat online: Vul 'm in

Het is zover!
Het theoretisch kader is geschreven en de hypothesen zijn geformuleerd. Om te deze te ondersteunen of juist te verwerpen heb ik een online survey opgesteld. In deze survey zijn mijn vragen samengevoegd met de vragen van Elsa van Bruggen, die een soortgelijk onderzoek doet vanuit een andere invalshoek.

Het ambitieuze doel is een respons van ongeveer 200 survey's. Op basis van deze respons kunnen betrouwbare uitspraken worden gedaan. Meer over de betrouwbaarheid van het onderzoek en over de herkomst van de vragen in de survey post ik hier later deze maand.

Gebruik je Twitter en/of LinkedIn, klik dan hier om de survey te starten.

Alvast veel dank voor het invullen

Vertrouwen & Samenwerking: hypothese 9

Naast de hypothese 5 (antecedenten en deelname aan virtual communities) vormt vertrouwen volgens onder andere Ridings et al. (2002) ook de basis voor samenwerking. Vertrouwen lijkt belangrijk voor samenwerking, omdat men de uitkomst van de samenwerking met een andere partij niet kan voorspellen. Vertrouwen geeft hierbij een basis om ondanks onzekerheid toch een zekere band met elkaar aan te gaan. Het functioneert als vervanging voor regels en gedragsnormen wanneer deze ontbreken (Ridings et al., 2002). Dit lijkt ook op te gaan wanneer samenwerking wordt benaderd vanuit de social exchange theorie (Blau, 1964). Deze theorie stelt dat samenwerking economisch als psychologisch kan opleveren, waarbij de baten van de samenwerking de kosten dienen te overstijgen. In traditionele communities werd gevonden dat samenwerkingsverbanden beter verlopen wanneer mensen elkaar vertrouwen dan wanneer dit vertrouwen ontbreekt (e.g. Blau, 1964). Op basis van voorgaande theorieen en beredenering lijkt het waarschijnlijk dat de mate van vertrouwen in de virtual community van invloed is op de mate waarin de gebruiker samenwerkt met anderen uit de virtual community. Dit vormt het uitgangspunt voor het formuleren van hypothese 9.

Hypothese 9: Vertrouwen heeft een modererend effect op de mate waarin gedrag op virtual communities leidt tot samenwerking

Hypothese 7 & 8

De tweede dimensie die voortkomt uit deelname aan virtual communities is het initiëren of bijwonen van bijeenkomsten vanuit deze virtual communities. Wanneer men deelneemt aan virtual communities met als doel professionele ontwikkeling of het vergroten van vakgerelateerde kennis, lijkt het niet voldoende wanneer deze contacten behouden blijven tot de online wereld. Boyd and Ellison (2007) benadrukken dan ook dat sociale netwerk sites als LinkedIn als brug kunnen functioneren tussen online en offline contacten. Wanneer mensen optimaal gebruik willen maken van hun sociaal kapitaal voor hun professie of professionele ontwikkeling, is het waarschijnlijk dat men elkaar ook buiten de virtual communities ontmoet. Een beroepsmatig leven wat zich enkel online afspeelt lijkt immers een utopie. Docent, spreker en schrijver Clay Shirky omschrijft een soortgelijke beweging als volgt: “This is what the end of cyberspace looks like: (…) meeting online isn’t enough and after communicating with one another using these various services, the members become convinced that they share enough to want to get together in the real world” (2008, p. 198-199).

Hypothese 7: deelname aan virtual communities heeft een positieve effect op het bijwonen van vakgerelateerde bijeenkomsten.

Als derde dimensie zal worden onderzocht in hoeverre mensen vanuit virtual communities deelnemen aan peer production. De volledige term ‘Commons-based peer production’ is afkomstig van Benkler (2006), welke een nieuw productie model beschrijft waarbij ‘gelijk gestemden’ samenkomen en samenwerken, vaak zonder hierarchische structuur en/of regels. Dit komt overeen met ‘informele samenwerking’ zoals Smith et al. (1995) deze beschrijven. Verwacht wordt dat, doordat mensen samenkomen op basis van gelijke interesses en een gelijk vakgebied zij eenvoudig kunnen samenwerken aan producten/diensten, bijvoorbeeld aan presentaties en whitepapers. Dit leidt tot hypothese 8:

Hypothese 8: deelname aan virtual communities heeft een positief effect op samenwerking tussen vakgenoten (peer production).

'Samenwerking' in virtual communities: hypothese 6

De literatuur omtrent samenwerking binnen virtual communities richt zich ogenschijnlijk op drie pijlers. De eerste is samenwerking aan open source projecten (von Hippel, 2007). Een tweede pijler is collectieve samenwerking op Wikipedia, waar miljoenen mensen hun bijdrage leveren aan artikelen over uiteenlopende onderwerpen (e.g. Schroer & Hertel, 2007; Wilkinson et al., 2008). De derde pijler is samenwerking tussen producenten (bijvoorbeeld lego) en consumenten (Moon & Sproul, 2001). In dit onderzoek wordt gekeken naar andere vormen van samenwerking via virtual communities en theorieën die andere vormen van samenwerking voorspellen of aannemelijk maken. Vormen van samenwerking die bijdragen aan professionele ontwikkeling van mensen en aan het verkrijgen, delen en/of verspreiden van werkgerelateerde informatie.

De vierde antecedent voor dit onderzoek is de motivatie om sociale contacten op te doen die nuttig kunnen zijn voor de professionele ontwikkeling van een persoon. Dit kan geschaard worden onder de theorie van ‘sociaal kapitaal’. Sociaal kapitaal houdt in dat men toegang heeft tot en gebruik kan maken van hulpbronnen welke ingebed zijn in (sociale) netwerken (Lin et al., 2001). Sociaal kapitaal wordt volgens Erickson (2001) onder andere ingezet bij het zoeken naar een baan. Mensen kunnen hun netwerk gebruiken bij het vinden van aantrekkelijke vacatures die vrij komen binnen organisaties. Daarnaast kan men in het netwerk bijvoorbeeld een introductie bij de betreffende organisatie verzorgen. Deze vorm van samenwerking binnen virtual communities die gekoppeld kan worden aan de theorie over sociaal kapitaal lijkt tevens terug te voeren op ‘the strenght of weak ties’ (Granovetter, 1973), waarbij weak ties nieuwe kansen opleveren op de arbeidsmarkt. Deze samenwerking ten behoeve van het zoeken en verkrijgen van een baan wordt in dit onderzoek gezien als de eerste dimensie van het concept. En wat leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 6: deelname aan virtual communities helpt bij het zoeken en vinden van een baan.


Samenwerking: een definitie

Samenwerking is een concept wat qua definitie een zekere vanzelfsprekendheid met zich meedraagt. Toch wordt het concept in de literatuur op verschillende wijzen gedefinieerd en wordt het beschreven vanuit diverse theoretische perspectieven (Smith et al. 1995). Een overeenkomst in deze definities is volgens Smith et al. dat het concept kan worden omschreven als “een proces is waarbij individuen, groepen en organisaties samenkomen, samenwerken en relaties vormen voor een collectief gewin en voordeel” (1995, p.10). Een klassieke benadering die wordt aangehaald in de theorie omtrent samenwerking is de Social Exchange theorie (Blau, 1964). Deze theorie beschrijft dat mensen economisch en psychologisch voordeel kunnen behalen wanneer zij samenwerken. Individuen zijn bereid samen te werken wanneer de voordelen van de samenwerking de kosten, ofwel de moeite, overstijgen zo stelt de theorie (e.g. Blau, 1964). Wanneer deze theorie in relatie wordt gebracht met virtual communities, kan beredeneerd worden dat mensen de ervaring moeten hebben dat men niet alleen kennis of ‘hulpbronnen’ afdraagt aan de community, maar dat deze community de participant ook relevante kennis, contacten en/of hulpbronnen oplevert. Wanneer mensen dit gevoel hebben is het aannemelijk zij bereid zijn om samen te werken met andere participanten van de community.

Smith et al. (1995) beschrijven dat samenwerking in twee vormen voor kan komen, informele en formele samenwerking. De eerste beschrijft samenwerking waarbij gedragsnormen en wederzijdse interesse mensen aanzet tot samenwerking. Hierbij hebben beide personen een gelijk doel voor ogen of zijn zij bereid elkaar te helpen om gezamenlijk een collectief gewin te behalen. Sociale controle vormt hierbij het ‘sturende’ mechanisme (Astley, 1984). De tweede vorm van samenwerking: formeel, is strikter. Hierbij wordt samenwerking contractueel vastgelegd in (hiërarchische) structuren en regels (Smith et al., 1994). De soort samenwerking die tot stand komt tussen twee partijen afhangt van de verhoudingen tussen partijen en zich voornamelijk uit in (on)afhankelijkheid (Smith et al. 1995). Samenwerking binnen virtual communities lijkt zich te beperken tot informele samenwerking. Wederzijdse interesse brengt mensen in deze communities bij elkaar (e.g. Porter, 2004) en een formele controle ontbreekt maar wordt ‘opgevangen’ door sociale controle. Uit de typeringen van het concept samenwerking door de bovengenoemde auteurs spreekt geen strikte plaats waarbinnen deze samenwerking plaatsvindt. Daarom kunnen deze benaderingen ook toegepast worden op virtual communities, waarbij de plaats van samenwerking niet in het echte leven hoeft te liggen.

zondag 10 mei 2009

Hypothese 5: Vertrouwen in Virtual communities (1/2)

Wanneer virtual communities gebruikt worden voor werkgerelateerde informatie, discussie en sociale contacten lijkt het plausibel dat vertrouwen, zowel de ability als de benevolence/integrity dimensie, een grote invloed hebben. Immers, men dient de informatie en mensen uit de virtual community kunnen vertrouwen om het te gebruiken voor het werk (Ridings et al. 2002). Ridings et al. (2002) menen dan ook dat in een vertrouwde omgeving mensen meer bereid zijn om anderen te helpen, om hulp te vragen en om informatie te delen, wat betrekking heeft op de dimensie benevolence/integrity. Vertrouwen is hierin belangrijk, omdat het de reciprociteitsnormen ondersteund, zonder welke een virtual community niet kan bestaan. Iets dat wordt ondersteund door Sproul & Faraj (1997). Daarnaast is vertrouwen in de ability van anderen van belang, want zo stellen Ridings & Gefen, “It’s only natural that they would want to converse with others who have the knowledge and skills regarding the topic at hand…” (2002, p.280). Evenals Ridings et al. (2002) vonden Jarvenpaa et al. (1998) dat vertrouwen belangrijk is voor de mate waarin men informatie deelt in virtual communities. Jarvenpaa et al. (1998) concludeerden dit in een onderzoek naar virtual teams die werden samengesteld uit een groep studenten. Ridings et al. (2002) deden hun bevindingen in een onderzoek naar vertrouwen binnen discussion boards. Ondanks de verschillen in analyse-eenheid, is ook in dit onderzoek de verwachting dat de mate van vertrouwen in de virtual community van invloed is op de intensiteit waarmee de gebruiker virtual communities aanwendt voor informatie, discussies, opbouwen van reputatie en sociale contacten. Dit vormt het uitgangspunt voor de volgende hypothese.

Hypothese 5: Vertrouwen heeft een modererend effect op de relatie tussen de antecendenten en deelname aan virtual communities

zaterdag 9 mei 2009

Vertrouwen in Virtual Communities

Vertrouwen lijkt een belangrijk concept wanneer het gaat om het gebruik van computers en communicatie via internet. Smith et al. (2005) geven aan dat in het begin van het gebruik van computers, vertrouwen meer gericht was op de technologie dan op vertrouwen in mensen. Echter, het opbouwen en behouden van vertrouwen berust volgens de auteurs meer op ervaringen die men heeft binnen virtual communities, dat wil zeggen ‘online vertrouwen’ kan grotendeels worden beïnvloed door de kwaliteit van de informatie die men opdoet in virtual communities (2005). Naast de kwaliteit van de informatie lijkt de virtuele omgeving van belang voor vertrouwen. Wanneer strikte regels of richtlijnen over hoe men zich dient te gedragen ontbreken, kan vertrouwen namelijk dienen als substituut (Ridings et al., 2002). Binnen virtual communities creëert vertrouwen een omgeving waarin men ‘relaties’ met elkaar aangaat.

Dit onderzoek houdt vast aan de ‘klassieke’ definitie van vertrouwen van Mayer et al.: “the willingness of a party to be vulnerable to the actions of another party based on the expectation that the other will perform a particular action important to the trustor, irrespective of the ability to monitor or control that other party” (1995, p.712). De auteurs gaan uit van drie dimensies van vertrouwen: 'ability', 'benevolence' en 'integrity'. 'Ability' (het vermogen) heeft betrekking op de vaardigheden en competenties waarover de trustee (degene die vertrouwt wordt) beschikt (1995). Deze dimensie is toepasbaar op virtual communities, omdat deze vaak gericht zijn op gedeelde interesse of een specifiek onderwerp, vertrouwen in de ability van de trustee is daarom belangrijk (Ridings et al, 2002). Dit lijkt specifiek op te gaan voor werkgerelateerde informatie en het gebruik van virtual communities om zich te ontwikkelen op professioneel vlak. Immers, de kwaliteit van de informatie kan belangrijk zijn voor de toekomst van de persoon binnen een vakgebied. 'Benevolence' (de welwillendheid) heeft betrekking op de mate waarin de trustee goed doet voor de trustor. Dit is toepasbaar op virtual communities, omdat de trustee gedrag van de trustor in virtual communities beantwoordt met advies, informatie en ondersteuning. Deze positieve reciprociteit in virtual communities is essentieel, omdat deze anders niet zouden kunnen bestaan, zo menen Ridings et al. (2002). De laatste dimensie 'integrity' beschrijft de mate waarin de trustor de trustee integer vindt. Deze dimensie is van belang in virtual communities, omdat eerlijkheid en reciprociteitsnormen, evenals bij benevolence essentieel zijn voor het functioneren van virtual communities (Ridings et al., 2002:276).

De drie hierboven beschreven dimensies van vertrouwen worden onderkend in de literatuur omtrent de rol van vertrouwen in virtual communities (e.g. Ridings et al, 2002; Usoro et al., 2003). Ridings et al. (2002) combineren in hun onderzoek de dimensies ‘benevolence’ en ‘integrity’. De auteurs beredeneren dat deze twee dimensies tot het zelfde gedrag leiden, namelijk het voortzetten van conversaties en discussies in virtual communities. Het gewenste gedrag (integriteit) komt voort uit de welwillendheid (benevolence) van de andere partij. In navolging van Ridings et al. (2002) wordt vertrouwen in dit onderzoek gemeten aan de hand van twee dimensies; ‘Ability’ en ‘Benevolence’/’Integrity’.

donderdag 7 mei 2009

Hypothesen 3 & 4

Door het delen van werkgerelateerde informatie, kennis ten toon te spreiden in discussies en door ‘aanwezig' te zijn binnen een community kan iemand de aandacht op zich vestigen (McLure Wasko & Faraj, 2000). Hierbij geven de auteurs aan dat iemand op deze manier zijn/haar status binnen de virtual community kan vergroten en zijn reputatie kan versterken. Dit kan vervolgens leiden tot meer kansen in het werkveld. Kollock (1999) geeft aan dat het waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt aan de community naarmate het publiek groter wordt en zodoende de bijdrage meer zichtbaar wordt. Wanneer men participeert in een community waar vakgenoten, potentiële werkgevers of klanten aanwezig zijn en de informatiebijdrage zichtbaar is voor een specifiek publiek, lijkt het waarschijnlijk dat men informatie deelt en participeert in discussies om te laten zien welke kwaliteiten iemand bezit. Op deze manier kan men een goede indruk achter te laten bij de deelnemers van de virtual community. Dit vormt de basis van de derde hypothese voor dit onderzoek.

Hypothese 3: De wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak leidt tot deelname aan virtual communities.

Het aangaan van sociale contacten is een belangrijke motivatie voor mensen om deel te nemen aan virtual communities. Op basis hiervan lijkt het plausibel dat men via virtual communities meer mensen leert kennen en hier voordeel uit behaalt. Echter, uit onderzoek van Wellman et al. (2001) naar de invloed van internet op sociaal kapitaal van mensen, blijkt dat internet geen stijging of daling teweeg brengt, maar dat offline contacten worden voortgezet op het internet. Dit zou inhouden dat mensen deelnemen aan virtual communities om meer contact te onderhouden met mensen die zij reeds kennen, niet om nieuwe mensen te leren kennen. Het onderzoek van Wellman et al. is gebaseerd op een survey uit 1998, het jaar dat er slechts één netwerksite was (sixdegrees.com, gesloten in 2000) en websites als LinkedIn en Twitter nog niet bestonden (Boyd & Ellison, 2008). Het lijken juist deze sociale netwerk sites te zijn waar men nieuwe mensen kan vinden en contact mee kan onderhouden onder andere op basis van interesses en waarmee discussies gevoerd kunnen worden. De invloed van virtual communities op hoe mensen contact onderhouden en hoe zij met mensen in contact komen lijkt hiermee veranderd. Men kan, alvorens met elkaar in contact te komen, inzicht krijgen in de professionele houding van de andere partij. Door discussies of informatie geplaatst door iemand te volgen, kan men bepalen of iemand zakelijk gezien interessant kan zijn. Ook omdat communicatie via virtual communities geen tijds- en plaats barrières kent, lijkt het waarschijnlijk dat men deze communities gebruikt voor het opdoen en onderhouden van zakelijke contacten. Op basis hiervan is de vierde hypothese geformuleerd.

Hypothese 4: De wens zakelijke sociale contacten op te doen en te onderhouden leidt tot deelname aan virtual communities.


zondag 3 mei 2009

Hypothese 1 & 2

Informatie op virtual communities wordt door gebruikers gekenmerkt door het feit dat het vaak eenvoudig te vinden is en up-to-date is (McLure Wasko & Faraj). Tevens wordt internet vaak geroemd om zijn enorme informatie potentieel. Dit laatste zou inhouden dat men zich niet per se zou hoeven richten tot een virtual community om informatie te vergaren of te publiceren. Echter, wanneer men op zoek gaat naar werkgerelateerde informatie of zichzelf wil ontwikkelen op professioneel gebied is het van belang dat informatie betrouwbaar en accuraat is. Informatie gedeeld binnen een virtual community staat open voor discussie. Men kan kritiek leveren op de gegeven informatie en deze kan worden aangevuld of weerlegd. In tegenstelling tot veel, uit monoloog tot stand gekomen websites, lijken virtual communities hiermee een goed kanaal te vormen op informatie te verzamelen, omdat dit blootstaat aan sociale controle. Hierbij moet worden opgemerkt dat een dialoog niet vanzelfsprekend tot correcte informatie lijdt; een kritische houding van de lezer wordt verwacht. Maar in tegenstelling tot informatie voortkomend uit een monoloog zou kunnen worden aangenomen dat informatie voortkomend uit dialoog een grotere kans heeft compleet en accuraat te zijn. Tevens vormt de virtual community een filter voor alle beschikbare informatie, ter voorkoming van een ‘informatie overload’. Daarnaast, wanneer men werkgerelateerde informatie deelt, kan een aanvulling van informatie of vragen en discussie over deze informatie bijdragen aan professionele groei. Publicatie van informatie aan een publiek kan hieraan een bijdrage leveren. Op basis van bovenstaande redeneringen lijkt het waarschijnlijk dat wanneer iemand werkgerelateerde informatie zoekt, hierover in discussie wil gaan of juist deze informatie wil delen, hij/zij zich hiervoor richt tot een virtual community waar deze informatie voor handen is, makkelijk doorzocht kan worden en waarover in discussie gegaan kan worden. Op basis hiervan zijn de volgende twee hypothesen geformuleerd:

Hypothese 1: Het zoeken naar en/of delen van werkgerelateerde informatie leidt tot deelname aan virtual communities

Hypothese 2: De wens om te discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen leidt tot deelname aan virtual communities

Het onderzoek richt zich op gebruikers van Twitter & LinkedIn, de komst van 'groups' op LinkedIn zou kunnen inhouden dat men zowel Twitter als LinkedIn gebruikt voor het zoeken en bediscussieren van werkgerelateerde onderwerpen. De verwachting is echter dat voor beide hypothesen geldt dat het positieve effect voor deelname aan Twitter sterker is dan voor LinkedIn vanwege het 'snelle' karakter van de microblog-service.

zaterdag 25 april 2009

Gekozen antecedenten

In mijn vorige post besprak ik een aantal antecedenten van deelname aan virtual communities zoals die in de literatuur worden gevonden. Ondanks dat het in eerdere onderzoeken zijdelings aanbod komt, lijkt onderzoek tot nu toe niet specifiek gericht op professionele ontwikkeling en werkgerelateerde informatie als antecedent. Het lijkt dan ook onduidelijk in hoeverre professionele ontwikkeling, het zoeken naar werkgerelateerde informatie en het onderhouden van een zakelijk sociaal netwerk een antecedent cq. motivatie vormt om deel te nemen aan virtual communities/social media.

Dat professionele ontwikkeling een motivatiefactor kan vormen, lijkt plausibel omdat men binnen virtual communities toegang heeft tot vakgerelateerde informatie, deel kan nemen aan werkgerelateerde discussies en kan in contact te komen met mensen in het zelfde vakgebied, die hen wellicht verder kunnen helpen binnen een organisatie of branche. In tegenstelling tot traditionele communities hoeft men elkaar niet persoonlijk te kennen of te ontmoeten, waardoor het eenvoudiger (in termen van tijd en kosten) is om gebruik te maken van deze informatie en personen. Dit lijkt een nieuwe toepassing van ‘the strength of weak ties’ (Granovetter, 1973). Granovetter beschrijft in zijn artikel sterke banden en zwakke banden. Sterke banden delen elkaars connecties en bronnen, maar omdat men zich binnen hetzelfde sociale netwerk begeeft, beperkt dit automatisch het aantal bronnen dat men kan delen. Zwakke banden daarentegen bieden, direct of indirect, toegang tot nieuwe bronnen van informatie en kennis, omdat men zich in verschillende sociale netwerken begeeft. Wanneer dit wordt toegepast op virtual communities lijkt het waarschijnlijk dat men toegang heeft tot veel nieuwe bronnen en contacten, omdat de tijds- en fysieke barrières worden opgeheven en omdat men eenvoudig en gericht kan zoeken naar informatie en in contact kan komen met derden.

De antecedenten voor deelname aan virtual communities die worden gebruikt in dit onderzoek worden ontleend aan de bovengenoemde literatuur, maar vinden hierin een meer specifieke toepassing. De eerste antecedent is ‘informatie’: hierbij wordt gekeken naar de mate waarin men participeert in virtual communities om werkgerelateerde informatie te geven en krijgen. De tweede antecedent ‘discussie’ bekijkt of men deelneemt aan virtual communities om werkgerelateerde discussies aan te gaan. In eerdere onderzoeken werd discussie vaak als onderdeel gezien van ‘informatie’ (e.g. Dholakia et al., 2004) maar aangezien deelnemen aan een discussie actiever en meer tijdrovend is, lijkt het nuttig onderscheid te maken tussen deze twee. Als derde antecedent is ‘reputatie’ gekozen, verwacht wordt dat men deelneemt aan virtual communities om meer aanzien te krijgen en zijn of haar reputatie te verhogen. Het aangaan en onderhouden van ‘sociale contacten’ wordt beschouwt als vierde antecedent. Anders dan in het onderzoek van bijvoorbeeld Ridings & Gefen (2004), wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre men sociale contacten aangaat in virtual communities die professioneel van aard zijn, dat wil zeggen, mensen die werkgerelateerde informatie posten, bij een interessante organisatie werkzaam zijn of in een ander opzicht een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de professionele ontwikkeling van ego.

zondag 22 maart 2009

Waarom deelnemen aan Virtual Communities?

In de wetenschappelijke literatuur is veel gekeken naar wat mensen aantrekt in virtual communities en waarom mensen deelnemen aan communities. (Ahonen et al, 2007: 7). Wat mensen motiveert om deel te nemen aan virtual communities, kan teruggevoerd worden naar de veelbesproken behoeften-piramide van Maslow (1954). Maslow onderscheidt hierin vijf behoeften; fysieke behoeften; de behoefte aan veiligheid en zekerheid; de behoefte aan sociaal contact; de behoefte aan waardering en erkenning en in de top van de piramide, de behoefte aan zelfontplooiing. De aantrekkingskracht van, en motivatie tot deelname kunnen geplaatst worden onder de laatste drie behoeften uit Maslow’s piramide (Hendriks 1999:94).

De antecedenten van deelname aan virtual communities worden in de literatuur verschillend beschreven. Zo benoemen Ridings & Gefen (2004) Information, social support, friendship, recreation, common interest en technical factors. McLure Wasko & Faraj (2000:163) beschrijven antecedenten als tangible returns, intangible returns en community interest, Kollock (1999:228) identificeert informatie, reputatie/status, self efficacy, community interest en altruïsme als motivatiefactoren.

Men vindt informatie in virtual communities die up-to-date is, vaak niet beschikbaar via andere bronnen en anders gewoonweg niet te vinden, op deze manier kan hulp verkregen worden bij specifieke problemen. Daarnaast wordt volgens zowel Kollock (1999:228) als McLure Wasko & Faraj (2000:166) deelgenomen aan virtual communities om een betere reputatie of status te verkrijgen. Door waardevolle bijdragen te leveren, krijgt men meer aanzien in de community wat kan resulteren in nieuwe kansen in ‘real life’. Tevens kan men zichzelf beter ontwikkelen door vakgerelateerde discussies te voeren.

Naast persoonlijk gewin staat ook het belang van de community centraal. McLure Wasko & Faraj vonden dat de informatie die men ontvangt uit de community lijdt tot een morele verplichting om iets terug te doen in de vorm van sociaal en altruïstisch gedrag richting de community. (pp.166-167). Kollock (1999) benoemt een zelfde motivatie en beschrijft dit als 'anticipated reciprocity' (pp. 227). Ook 'sense of efficacy' is volgens Ahonen et al (2007:8) en Kollock ((1999:229) een belangrijke factor, wat wordt gedefinieerd als het idee dat men effect heeft op de omgeving.

Welke antecedenten van deelname aan virtual communities ik in het onderzoek betrek, zal ik benoemen in een volgende post.

donderdag 19 maart 2009

virtual communities vs 'real life' communities

Virtual communities worden geïnitieerd, beïnvloed en in stand gehouden door de mensen die eraan deelnemen. De karakteristieken van een virtual communities worden dan ook bepaald door de sociale interacties van mensen die deelnemen en de richtlijnen die gelden (Preece et al 2003:2). Zo vind er een ander soort communicatie plaats op twitter, vanwege de korte berichten, dan op weblogs, waar mensen uitgebreidere informatie plaatsen. De fysieke locatie bij virtual communities is irrelevant. Daarnaast zijn deelnemers vaak onzichtbaar voor elkaar (Sproul & Faraj, 1997:39), men hoeft elkaar niet in het echte leven te kennen, dit wordt door Johnson gezien als een groot voordeel omdat het traditionele ‘groepsnormgedrag’ daardoor achterwege blijft (2001:56). Ridings & Gefen halen een soortgelijk verschil met traditionele communities aan met de invloed van ‘weak ties’; kennissen en onbekenden zijn in staat veel informatie en kennis met elkaar te delen (2000:5), iets dat in traditionele communities moeizamer gaat dan in virtual communities. Een laatste verschil met face-to-face contacten dat wordt aangehaald door Sproul & Faraj (1997:40), is de lage transactie- en sociale kosten die zijn verbonden met virtual communities. Mensen hoeven niet naar elkaar toe te komen, wanneer men wil samenwerken hoeft er geen aparte fysieke ruimte te worden gecreëerd, maar een ieder kan vanuit zijn/haar huis of werkplek werken. Hiermee lijken deze karakteristieken verder te gaan dan Rheingolds “People in virtual communities do just about everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993:3), mensen kunnen ogenschijnlijk meer en makkelijker kennis delen, samenwerken en contacten onderhouden in virtual communities dan in ‘real life’.

Op dit moment ben ik bezig met het beschrijven van antecedenten voor deelname aan virtual communities; wat trekt mensen aan in virtual communities en waarom nemen mensen deel aan virtual communities? De belangrijkste bevindingen uit deze literatuurstudie zal ik hier dit weekend plaatsen.

zondag 15 maart 2009

communities: introductie en definitie

Wanneer men kijkt naar het ontstaan van communities, blijkt dat het woord van oudsher verbonden is aan een geografische locatie (Ridings & Gefen, 2004:3) waarbij mensen contact met elkaar onderhouden omdat zij op dezelfde plaats wonen of werken (Koh & Kim, 2004:156). Naast deze geografische locatie is het relationele aspect kenmerkend voor communities, deze twee aspecten hoeven elkaar echter niet uit te sluiten maar bestaan vaak naast elkaar.

Een van de eerste wetenschappers die zich bezighield met communities was Tönnies. Tönnies (1963:7) maakt een onderscheid tussen ‘gesellschaft’ (society) en Gemeinschaft (communitiy). Hierbij bespreekt Gesellshaft de samenleving, het publieke. De relaties tussen personen zijn ‘mechanisch’, tijdelijk van aard en zakelijk. Gemeinshaft heeft betrekking op meer intimiteit en het privé leven. Relaties zijn familiair en worden getypeerd door begrip en concessies (1963:7). Communities worden door Tönnies onderverdeeld in drie typen: 1) community by kinship; 2) community of locality; en 3) community of mind (1967:9). Deze laatste typering lijkt van toepassing op de virtual communities waarbij plaats, in community of locality, wordt ‘vervangen’ door het mentale aspect (Rothaermel & Sugiyama, 2001:298). Rheingold lijkt hier op aan te sluiten door te stellen dat “People in virtual communities do just about everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993:3). Een verandering in ‘gesellschaft’ en ‘gemeinshaft’ wordt aangehaald door Sennett (1977), de auteur stelt dat de opvatting van community als gemeinshaft verschuift naar community gesellschaft. Hier zijn relaties individualistisch en mensen zien een community meer als een groep gelijkgestemden dan als een groep mensen die verbonden zijn door geografische overeenkomsten (19977:255).

De term ‘virtual’ duidt op de aanwezigheid van technologie, hierbij hangt de plaats van (virtual) communities niet meer samen met een fysieke geografische locatie, maar met de technologische omgeving waar men kennis en ervaringen deelt en sociale contacten onderhoudt (e.g. Ridings et al. 2002:273). In plaats van fysieke gebondenheid zijn virtual communities volgens Rothaermel & Sugiyama gebaseerd op een steeds voortgaande uitwisseling van informatie tussen een grote groep personen via computer mediated communication. Deze online communicatie wordt gevormd door de bijdrage en conversaties van mensen met gelijke interesses (2001:299).

Voor dit onderzoek wordt definitie van Porter (2004) aangehouden: “a virtual community is defined as an aggregation of individuals or business partners who interact around a shared interest, where the interaction is at least partially supported and/or mediated by technology and guided by some protocols or norms”. Deze definitie lijkt het best passend, omdat het zowel individuen als business partners benoemt in haar definitie. Hierdoor wordt zakelijk interactie, naast sociale interactie, tussen een organisatie en individuen niet uitgesloten. Daarbij beperkt de definitie zich niet tot internet, maar beschrijft het ook andere, door technologie ondersteunde, platforms waarop men met elkaar in contact kan komen. Omdat dit onderzoek zich richt op sociale aspecten van virtual communities (antecedenten voor deelname, vertrouwen en samenwerking) lijken normen en protocollen waaraan men zich dient te conformeren binnen een sociale (virtuele) omgeving een belangrijk aspect van de definitie.

dinsdag 10 maart 2009

a first proposal

Op dit moment ben ik bezig met het vormgeven van mijn thesis, voor de studie Beleid, Communicatie en Organisatie. Hiervoor doe ik onderzoek naar virtual communities, waarbij ik me richt op wat mensen motiveert om deel te nemen aan virtual communities en of deze communities samenwerking tussen personen/organisaties bevorderen, ook betrek ik de rol van vertrouwen binnen virtual communities in het onderzoek.

Mijn voorlopige vraagstelling luidt: “In hoeverre wordt samenwerking tussen personen en organisaties beïnvloed door de deelname aan virtual communities”. Dit valt uiteen in een aantal deelvragen waaronder:
1)heeft vertrouwen een invloed op de relatie tussen motivatiefactoren en de deelname aan virtual communities
2)heeft vertrouwen een invloed op de relatie tussen virtual communities en samenwerking
De vraagstelling is voorlopig omdat e.e.a. nog goedgekeurd dient te worden, wanneer hier meer duidelijkheid over is laat ik het hier weten. Deze vragen wil ik beantwoorden m.b.v. een survey die wordt uitgezet op diverse communities. Welke communities dat zijn, laat nog even op zich wachten in verband met de goedkeuring.

Hier zal ik gedurende het onderzoek regelmatig mijn vorderingen posten, waaronder de belangrijkste of opmerkelijke bevindingen in de literatuur, de communities waar de survey geplaatst wordt, de resultaten en uiteindelijk de analyses van het onderzoek.

Waarom blog ik mijn scriptie?
Allereerst houdt het me scherp door steeds in korte stukjes te beschrijven waar ik mee bezig ben, daarnaast ben ik benieuwd of ik middels dit blog inzichten kan krijgen voor mijn scriptie, door reacties of tips. Immers, het onderzoek richt zich op informatie die wordt gedeeld in virtual communities, dus daar maak ik graag deel van uit. Ik ben erg geïnteresseerd in virtual communities, social media en web 2.0, omdat ik denk dat het verandering zal brengen in hoe men samenwerkt, en hoe producten ontwikkeld zullen worden.